zaterdag 5 november 2011

Het gewetenloze sadisme van de Jodenjagers

Volkskrant 5-11-2011 Boekbespreking Jodenjacht  Robin te Slaa



Het opsporen van Joodse onderduikers was het werk van nazi-agenten, die exact wisten wat hun slachtoffers te wachten stond.


In zijn boek Grijs verleden (2001) verkondigde Chris van der Heijden dat collaboratie hoofdzakelijk te wijten was aan de omstandigheden waarin de betreffende personen verkeerden. Het was bijkans alsof je een verkoudheid opliep. Deze nivellerende'grijs'-visie op de oorlog- lange tijd innig omarmd door de media en een deel van de academische wereld - is dringend aan vervanging toe. Het boek Jodenjacht van Ad van Liempt en Jan H. Kompagnie vormt hiervoor het overtuigende bewijs. Het beschrijft personen die niet alleen bewust kozen voor collaboratie, maar zelfs geestdriftig meewerkten aan de Jodenvervolging.

Tijdens de bezetting werden in de grote steden speciale afdelingen van nazi-gezinde agenten belast met het opsporen van Joodse onderduikers. Het mes sneed aan twee kanten: de collega's van andere afdelingen hoefden hun handen niet vuil te maken.

Op basis van de persoonsdossiers van 230 betrokken agenten in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (de Burgerlijke Stand van 'fout' Nederland) worden de organisatie, methodes en criminele nevenactiviteiten van deze speciale politieafdelingen blootgelegd. Het geschetste beeld is schokkend.
Per slachtoffer (ongeacht of het een zuigeling, volwassene of bejaarde betrof) ontvingen de Jodenjagers een premie. in de onderzochte dossiers komen in totaal de namen van meer dan 9.000 slachtoffers voor. Een gebrek aan motivatie kan de betrokken agenten bij hun misdadige opsporingswerk niet worden verweten. Deze ijver kwam in de eerste plaats voort uit hun diepgewortelde Jodenhaat.

'Het is geen zondag als we niet eerst een paar joden half dood hebben geslagen', verklaarde de Groningse agent Arend Ruben tegenover zijn vrienden. Evenals een groot deel van de onderzochte Jodenjagers leefde hij naar dit motto. Bij zoekacties en verhoren werd vrijwel standaard de methode 'eerst slaan, dan vragen' toegepast. 'Al lagen alle Joden hier op een hoop bij elkaar en werden zij met benzine overgoten en in de brand gestoken, dan zou ik er met plezier naar staan te kijken', merkte de Amsterdamse rechercheur Harms op tijdens zijn perfide werk.

Al even weerzinwekkend is de openlijke toespeling van de Utrechtse wachtmeester Tonny Nieuwenhuis tegenover twee gearresteerde Joodse vrouwen op het verschrikkelijk lot dat hun wachtte: 'Als ik naar mijn gemoed te werk ging, dan schoot ik jullie hartstikke dood, maar (...) dat hindert niet, want jullie worden toch vergast.' Het achteraf herhaaldelijk door de Jodenjagers aangevoerde excuus dat zij niets wisten van de vernietigingskampen was hier dus al evenmin geloofwaardig. Hetzelfde gold voor de bewering van deze fanatieke antisemieten dat zij gedwongen waren om dit werk te doen. Er is slechts één geval bekend van Jodenjager die na één zoekactie om overplaatsing vroeg. Het werd gehonoreerd zonder verdere repercussies.

Het boek Jodenjacht geeft niet alleen een ontluisterend beeld van het virulente antisemitisme en het gewetenloze sadisme van de betreffende politiemannen. Niet minder stuitend is hun onverzadigbare roofzucht. Op schaamteloze wijze verrijkten de betrokken agenten zich aan de bezittingen van hun ongelukkige slachtoffers. De grootschalige diefstal van Joodse goederen wekte regelmatig de woede van de Duitsers op. De in beslag genomen spullen waren immers voor Das Reich bestemd.

Het boek van Van Liempt en Kompagnie is een waardevolle bijdrage aan de geschiedschrijving over het Nederlandse aandeel in de Holocaust. Alhoewel de NSB als organisatie niet betrokken was bij de Jodenvervolging, waren haar leden oververtegenwoordigd in de speciale politie-eenheden. Maar liefst 82 procent van de onderzochte daders was lid van Musserts nationaalsocialistische beweging. 

De studie Genocide and Fascism. The Eliminationist Drive in Fascist Europe (2009) van Aristotle Kallis maakt duidelijk dat de NSB'ers onder hun Europese geestverwanten geen uitzondering vormden. Het biologisch 'gefundeerde' antisemitisme als één van de kernpunten van de fascistische ideologie had zijn giftige uitwerking niet gemist. De ondertitel van het boek (De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog) is te weids geformuleerd. Het ging immers om een kleine minderheid van agenten waarvan 40 procent voor de oorlog zelfs niet voor de politie werkte. Maar misschien is juist de passiviteit van het grootste deel van het politiekorps wel het meest onthutsende.